Brussels Philharmonic | Tekst: Pierrot lunaire

Tekst: Pierrot lunaire

Pierrot lunaire is gebaseerd op gedichten van de Belgische dichter Albert Giraud. De Duitse Otto Erich Hartleben schreef later een bewerking en vertaling van deze gedichten, en plaveide zo de weg voor Arnold Schönberg om ermee aan de slag te gaan. Die schreef op zijn beurt het muziekwerk Pierrot lunaire op vraag van Albertine Zehme - de toenmalige ‘koningin van de Berlijnse cabarets’. Ze stond erom bekend om poëzie op muziek te brengen, en haar motto “I demand a freedom of sound!”, was helemaal in Schönbergs straatje. Het resultaat? De eerste compositie ooit integraal voor ‘Sprechgesang’, een vorm tussen zang en spoken word.
Lees hieronder de gedichten en vertaling.

-----

Arnold Schoenberg (1874-1951)
Pierrot lunaire, Op. 21 (1912)

gedichten van Albert Giraud (1860–1929)
Duitse vertaling van Otto Erich Hartleben (1864-1905)

Mondestrunken

Den Wein, den man mit Augen trinkt,
Gießt Nachts der Mond in Wogen nieder,
Und eine Springflut überschwemmt
Den stillen Horizont.

Gelüste schauerlich und süß,
Durchschwimmen ohne Zahl die Fluten!
Den Wein, den man mit Augen trinkt,
Gießt Nachts der Mond in Wogen nieder.

Der Dichter, den die Andacht treibt,
Berauscht sich an dem heilgen Tranke,
Gen Himmel wendet er verzückt
Das Haupt und taumelnd saugt und schlürft er
Den Wein, den man mit Augen trinkt.

De wijn die je met de ogen drinkt,
Vloeit in groene golven van de Maan
En overstroomt deinend
De stille horizonten.

Zoete maar verderfelijke raad
Zwemt rond in de toverdrank:
De wijn die je met de ogen drinkt,
Vloeit in groene golven van de Maan.

De vrome Dichter
Verzadigt zich aan het vreemde absint,
En drinkt met lange teugen, tot hij rondwentelt,
Met wilde gebaren, het gezicht naar de hemel,
De wijn die men met de ogen drinkt!

Colombine

Des Mondlichts bleiche Blüten,
Die weißen Wunderrosen,
Blühn in den Julinächten -
O bräch ich eine nur!

Mein banges Leid zu lindern,
Such ich am dunklen Strome
Des Mondlichts bleiche Blüten,
Die weißen Wunderrosen.

Gestillt wär all mein Sehnen,
Dürft ich so märchenheimlich,
So selig leis - entblättern
Auf deine braunen Haare
Des Mondlichts bleiche Blüte

Als lichtende rozen bij volle Maan
Fleuren bleke bloesems
Deze zomernachten op.
O, kon ik er maar een plukken!

Om mijn droefenis te verzachten
Zoek ik langs de Lethe heen
De bleke bloesems van de Maan
Als rozen die verlichten.

Gesust zal mijn wrok maar zijn
Als het verbolgen hemeldak
Me het ijl genot verschaft
Jouw bruine lokken te bedekken
Met de bleke bloesems van de volle Maan.

Der Dandy

Mit einem phantastischen Lichtstrahl
Erleuchtet der Mond die krystallnen Flacons
Auf dem schwarzen, hochheiligen Waschtisch
Des schweigenden Dandys von Bergamo.

In tönender, bronzener Schale
Lacht hell die Fontäne, metallischen Klangs.
Mit einem phantastischen Lichtstrahl
Erleuchtet der Mond die krystallnen Flacons.

Pierrot mit dem wächsernen Antlitz
Steht sinnend und denkt: wie er heute sich schminkt?
Fort schiebt er das Rot und des Orients Grün
Und bemalt sein Gesicht in erhabenem Stil
Mit einem phantastischen Mondstrahl.

Onder een wonderlijke Manestraal
Glinsteren de kristallen flacons
Op de wastafel uit sandelhout
Van de bleke dandy van Bergamo.

De fontein lacht in haar bekken
met een heldere metaalklank.
Onder een wonderlijke Manestraal
Glinsteren de kristallen flacons.

Maar de heer met witte muts
Laat het plantaardig rood
En de oosterse groene make-up onberoerd
En maquilleert zijn gezicht
Met een wonderlijke Manestraal.

Eine blasse Wäscherin

Eine blasse Wäscherin
Wäscht zur Nachtzeit bleiche Tücher;
Nackte, silberweiße Arme
Streckt sie nieder in die Flut.

Durch die Lichtung schleichen Winde,
Leis bewegen sie den Strom.
Eine blasse Wäscherin
Wäscht zur Nachtzeit bleiche Tücher.

Und die sanfte Magd des Himmels,
Von den Zweigen zart umschmeichelt,
Breitet auf die dunklen Wiesen
Ihre lichtgewobnen Linnen -
Eine blasse Wäscherin.

Als een bleke wasvrouw
Wast ze haar blanke linnen,
Haar zilveren armen bloot
Langs het zingende water.

Door fluiten zonder bek blaast
De wind over de open plek.
Als een bleke wasvrouw
Wast ze haar blanke linnen.

De hemelse zachte werkster
Knoopt heur rok over de heup,
Zachtjes door de takken gekust,
Spreidt ze haar lichtend linnen,
Als een bleke wasvrouw

Valse de Chopin

Wie ein blasser Tropfen Bluts
Färbt die Lippen einer Kranken,
Also ruht auf diesen Tönen
Ein vernichtungssüchtger Reiz.

Wilder Lust Accorde stören

Der Verzweiflung eisgen Traum -
Wie ein blasser Tropfen Bluts
Färbt die Lippen einer Kranken.

Heiß und jauchzend, süß und schmachtend,
Melancholisch düstrer Walzer,
Kommst mir nimmer aus den Sinnen!
Haftest mir an den Gedanken,
Wie ein blasser Tropfen Bluts!

Als een bloederige fluim
Uit de mond van de tering
Valt uit zijn muziek
Een doodse klagende charme.

Een rood geluid, van witte dromen
Fleurt de bleke mantel op
Als een bloederige fluim
Uit de mond van de tering.

Bijna lichamelijk proeft
Het thema, zacht gewelddadig
Is de weemoedige wals
Die me toch een flauwe smaak laat
Als een bloederige fluim

Madonna

Steig, o Mutter aller Schmerzen,
Auf den Altar meiner Verse!
Blut aus deinen magren Brüsten
Hat des Schwertes Wut vergossen.

Deine ewig frischen Wunden
Gleichen Augen, rot und offen.
Steig, o Mutter aller Schmerzen,
Auf den Altar meiner Verse!

In den abgezehrten Händen
Hältst du deines Sohnes Leiche,
Ihn zu zeigen aller Menschheit -
Doch der Blick der Menschen meidet
Dich, o Mutter aller Schmerzen!

O Lieve Vrouw van Smarten,
Kom op het altaar van mijn verzen.
Een zwaard, zeer zinneloos,
Heeft uw magere borst doorboord.

U bloedt uit open wonden,
Als uit ogen, rood en groot.
O Lieve Vrouw van Smarten,
Kom op het altaar van mijn verzen.

In uw sterk verzwakte handen ligt paars
Uw Zoon, met zijn verslagen armen.
Maar de mensen die vallen
en vergaan, geloven niet.
O Lieve Vrouw van Smarten.

Der kranke Mond

Du nächtig todeskranker Mond
Dort auf des Himmels schwarzem Pfühl,
Dein Blick, so fiebernd übergroß,
Bannt mich wie fremde Melodie.

An unstillbarem Liebesleid
Stirbst du, an Sehnsucht, tief erstickt,
Du nächtig todeskranker Mond
Dort auf des Himmels schwarzem Pfühl.

Den Liebsten, der im Sinnenrausch
Gedankenlos zur Liebsten schleicht,
Belustigt deiner Strahlen Spiel -
Dein bleiches, qualgebornes Blut,
Du nächtig todeskranker Mond.

O nachtelijke, uitgeteerde Maan,
Op het zwarte kussen van de hemel
Lonkt jouw overgrote, koortsige blik
Mij als een melodie.

Je sterft aan ‘n ingebeelde liefde,
En een verzwegen verlangen,
O nachtelijke, uitgeteerde Maan,
Op het zwarte hemelkussen.

Maar in zijn zinnelijk begeren
Ziet de minnaar, die zorgeloos
Voorbijgaat, jouw bloed, blank en
Melancholisch voor lieflijke stralen aan,
O nachtelijke, uitgeteerde Maan.

Nacht

Finstre, schwarze Riesenfalter
Töteten der Sonne Glanz.
Ein geschlossnes Zauberbuch,
Ruht der Horizont - verschwiegen.

Aus dem Qualm verlorner Tiefen
Steigt ein Duft, Erinnrung mordend!
Finstre, schwarze Riesenfalter
Töteten der Sonne Glanz.

Und vom Himmel erdenwärts
Senken sich mit schweren Schwingen
Unsichtbar die Ungetüme
Auf die Menschenherzen nieder ...
Finstre, schwarze Riesenfalter

Sinistere zwarte vlinders
Hebben de luister van de zon gedoofd,
En de horizon lijkt een boek vol toverspreuken,
Elke avond vol inkt beklad.

Uit geheime wierookvaten stijgt
Een parfum dat de herinnering vertroebelt:
Sinistere zwarte vlinders
Hebben de luister van de zon gedoofd.

Monsters met kleverige zuigers
Zoeken bloed te drinken
En als zwart stof uit de hemel
Dalen op onze wanhoop neer
Sinistere zwarte vlinders.

Gebet an Pierrot

Pierrot! Mein Lachen
Hab ich verlernt!
Das Bild des Glanzes
Zerfloß - Zerfloß!

Schwarz weht die Flagge
Mir nun vom Mast.
Pierrot! Mein Lachen
Hab ich verlernt!

O gieb mir wieder,
Roßarzt der Seele,
Schneemann der Lyrik,
Durchlaucht vom Monde,
Pierrot - mein Lachen!

O Pierrot! De veer van de lach
Heb ik tussen mijn tanden gebroken:
De heldere glans is uitgewist
In een luchtspiegeling als bij Shakespeare.

Aan de mast van mijn droevig schip
Waait er nu een zwarte vlag:
O Pierrot! De veer van de lach
Heb ik tussen mijn tanden gebroken.

Wanneer, o grote dichter,
Heelmeester van de ziel,
Aanbiddelijke sneeuw van het verleden,
Gezicht van de Maan, edele heer,
O Pierrot, wanneer geef je me
De veer van mijn lach terug?

Raub

Rote, fürstliche Rubine,
Blutge Tropfen alten Ruhmes,
Schlummern in den Totenschreinen,
Drunten in den Grabgewölben.

Nachts, mit seinen Zechkumpanen,
Steigt Pierrot hinab - zu rauben
Rote, fürstliche Rubine,
Blutge Tropfen alten Ruhmes.

Doch da - sträuben sich die Haare,
Bleiche Furcht bannt sie am Platze:
Durch die Finsternis - wie Augen! -
Stieren aus den Totenschreinen
Rote, fürstliche Rubine.

Langs lange bange keldergewelven
In de holten van een kast
Sluimeren souvereine rode robijnen
Met moord en glorie in hun lijnen.

Op een dag wil Pietje
Samen met een stel bandieten
De souvereine rode, van moord
En glorie doordrenkte robijnen
Gaan roven en zich dan bezatten.

Maar hun haren gaan staan van de angst:
Van in de diepte der juwelenkistjes
Tussen het fluweel en het moiré
Vatten de souvereine rode robijnen vlam
Als ogen in de zwarte nacht!

Rote Messe

Zu grausem Abendmahle,
Beim Blendeglanz des Goldes,
Beim Flackerschein der Kerzen,
Naht dem Altar - Pierrot!

Die Hand, die gottgeweihte,
Zerreißt die Priesterkleider
Zu grausem Abendmahle,
Beim Blendeglanz des Goldes.

Mit segnender Geberde
Zeigt er den bangen Seelen
Die triefend rote Hostie:
Sein Herz - in blutgen Fingern -
Zu grausem Abendmahle!

Voor het wrede Avondmaal,
Onder een bliksem van verblindend goud
En kaarsen met onrustige vlam,
Verlaat Pierrot de sacristie.

Zijn hand, Gods Genade toegewijd,
Verscheurt zijn witte gewaden,
Voor het wrede Avondmaal,
Onder een bliksem van verblindend goud.

En met een breed gebaar van verzoening
Toont hij de bevende gelovigen,
Tussen zijn bloedende vingers zijn hart,
- Als een afgrijselijke rode hostie
Voor het wrede Avondmaal.

Galgenlied

Die dürre Dirne
Mit langem Halse
Wird seine letzte
Geliebte sein.

In seinem Hirne
Steckt wie ein Nagel
Die dürre Dirne
Mit langem Halse.

Schlank wie die Pinie,
Am Hals ein Zöpfchen -
Wollüstig wird sie
Den Schelm umhalsen,
Die dürre Dirne!

De schrale verliefde met de lange hals
Zal de laatste geliefde zijn,
Van deze radeloze treuzelaar,
Deze armzalige hemelveroveraar.

Dronken dringt deze gedachte
Zich spijkervast in zijn hoofd:
De schrale verliefde met de lange hals
Zal zijn laatste geliefde zijn.

Zij is slank als een riet;
Aan haar hals danst een vlecht,
En in haar omstrengelende streling
Zal ze hem wellustig laten genieten,
De schrale verliefde met de lange hals

Enthauptung

Der Mond, ein blankes Türkenschwert
Auf einem schwarzen Seidenkissen,
Gespenstisch groß - dräut er hinab
Durch schmerzendunkle Nacht.

Pierrot irrt ohne Rast umher
Und starrt empor in Todesängsten
Zum Mond, dem blanken Türkenschwert
Auf einem schwarzen Seidenkissen.

Es schlottern unter ihm die Knie,
Ohnmächtig bricht er jäh zusammen.
Er wähnt: es sause strafend schon
Auf seinen Sünderhals hernieder
Der Mond, das blanke Türkenschwert.

De Maan kromt als een zwaard
Op een donker zijden kussen,
In de nachtelijke lichtkring
Van de fantastische, vervloekte hemel.

Een lange, zwervende Pierrot
Haakt met kermisgebaren naar de Maan
Die als een wit kromzwaard
Op een donker gevlamd kussen ligt.

Hij wankelt, knielt en droomt
In de oneindige duisternis
Zijn dood als zoenoffer:
De Maan hakt als een kromzwaard,
fluitend, zijn hoofd van zijn hals

Die Kreuze

Heilge Kreuze sind die Verse,
Dran die Dichter stumm verbluten,
Blindgeschlagen von der Geier
Flatterndem Gespensterschwarme!

In den Leibern schwelgten Schwerter,
Prunkend in des Blutes Scharlach!
Heilge Kreuze sind die Verse,
Dran die Dichter stumm verbluten.

Tot das Haupt - erstarrt die Locken -
Fern, verweht der Lärm des Pöbels.
Langsam sinkt die Sonne nieder,
Eine rote Königskrone. -
Heilge Kreuze sind die Verse!

Mooie verzen zijn grote kruisen
Waaraan de Dichters doodbloeden,
Verblind door lammergieren
Die als angsten voorbijvliegen.

Koude lijken hebben scharlaken feesten
Aan het zwaard der gerechtigheid geofferd:
Gedichten zijn grote kruisen
Waaraan Dichters roodbloeden.

Zij stierven met haren die ten berge rezen
Ver van het geschreeuw van het volk
De zonsondergangen boven hun hoofd
Zijn als koningskronen!
Mooie verzen zijn als kruisen!

Heimweh

Lieblich klagend - ein krystallnes Seufzen
Aus Italiens alter Pantomime,
Klingts herüber: wie Pierrot so hölzern,
So modern sentimental geworden.

Und es tönt durch seines Herzens Wüste,
Tönt gedämpft durch alle Sinne wieder,
Lieblich klagend - ein krystallnes Seufzen
Aus Italiens alter Pantomime.

Da vergißt Pierrot die Trauermienen!
Durch den bleichen Feuerschein des Mondes,
Durch des Lichtmeers Fluten - schweift die Sehnsucht
Kühn hinauf, empor zum Heimathimmel,
Lieblich klagend - ein krystallnes Seufzen!

Als een zacht kristallen zucht
Uit oude pantomimespelen
Klinkt het tot hier: hoe ze Pierrot
Zo houterig en sentimenteel beklagen.

En het weerklinkt in de woestenij
Van zijn ziel in verstilde noten
Als een zacht kristallen zucht
Uit oude pantomimespelen.

Hij vergeet zijn stuurs gezicht
Door de blanke hemelbranden
Van de maan, door de aanzwellende golven
Zweeft zijn spijt voor de geboortevlucht
Als een zacht kristallen zucht

Gemeinheit!

In den blanken Kopf Cassanders,
Dessen Schrein die Luft durchzetert,
Bohrt Pierrot mit Heuchlermienen,
Zärtlich - einen Schädelbohrer!

Darauf stopft er mit dem Daumen
Seinen echten türkschen Taback
In den blanken Kopf Cassanders,
Dessen Schrein die Luft durchzetert!

Dann dreht er ein Rohr von Weichsel
Hinten in die glatte Glatze
Und behäbig schmaucht und pafft er
Seinen echten türkschen Taback
Aus dem blanken Kopf Cassanders!

In het glanzende hoofd van Cassander,
Die met zijn kreten het trommelvlies doorboort,
Dringt de schedelboor,
Huichelachtig-teder.

De pijptabak die hij net heeft genomen,
Stopt hij met geniepige hand
In het glanzende hoofd van Cassander
Die met zijn kreten het trommelvlies doorboort.

Hij zet een pijpje van palissander
Aan de schedel, en de bleke opschepper
Zuigt met gloeiend rode lippen,
Tipt met de vinger asse af en rookt
Uit het glanzende hoofd van Cassander.

Parodie

Stricknadeln, blank und blinkend,
In ihrem grauen Haar,
Sitzt die Duenna murmelnd,
Im roten Röckchen da.

Sie wartet in der Laube,
Sie liebt Pierrot mit Schmerzen,
Stricknadeln, blank und blinkend,
In ihrem grauen Haar.

Da plötzlich - horch! - ein Wispern!
Ein Windhauch kichert leise:
Der Mond, der böse Spötter,
Äfft nach mit seinen Strahlen -
Stricknadeln, blink und blank.

Zie de naalden dansen
In het oude pruikenhaar.
Zij prevelt maar, de oude vrijster,
En wacht, in haar kersenrode rok.

In de tuin gaat zij Pierrot bespieden,
Op wie zij haar zinnen heeft gezet.
Zie de naalden dansen
In het oude pruikenhaar.

Dan hoort zij scherp als een mes
‘t Geluid van een vreemde bries:
De Maan die hoont en lacht.
Zie de naalden dansen
In het oude pruikenhaar

Der Mondfleck

Einen weißen Fleck des hellen Mondes
Auf dem Rücken seines schwarzen Rockes,
So spaziert Pierrot im lauen Abend,
Aufzusuchen Glück und Abenteuer.

Plötzlich stört ihn was an seinem Anzug,
Er beschaut sich rings und findet richtig -
Einen weißen Fleck des hellen Mondes
Auf dem Rücken seines schwarzen Rockes.

Warte! denkt er: das ist so ein Gipsfleck!
Wischt und wischt, doch - bringt ihn nicht herunter!
Und so geht er, giftgeschwollen, weiter,
Reibt und reibt bis an den frühen Morgen -
Einen weißen Fleck des hellen Mondes

Pierrot-Willette maakt zich klaar
Om uit te gaan en ziet
Op de rug van zijn mooi zwart pak
Een heel bleke Manestraal.

Hij monstert zijn voorkomen
En ergert zich aan zijn opschik;
Er zit een bleke Manestraal
Op de rug van zijn jasje.

Hij denkt dat het een gipsvlek is
En begint ze weg te wrijven
Maar zonder resultaat ...
Op de drempel van zijn huis
Schrobt hij tot ‘s morgens vroeg
Op de bleke Manestraal.

Serenade

Mit groteskem Riesenbogen
Kratzt Pierrot auf seiner Bratsche,
Wie der Storch auf einem Beine,
Knipst er trüb ein Pizzicato.

Plötzlich naht Cassander - wütend
Ob des nächtgen Virtuosen -
Mit groteskem Riesenbogen
Kratzt Pierrot auf seiner Bratsche.

Von sich wirft er jetzt die Bratsche:
Mit der delikaten Linken
Faßt den Kahlkopf er am Kragen -
Träumend spielt er auf der Glatze
Mit groteskem Riesenbogen.

Met de strijkstok op valse noot,
Zijn vedel kwellend,
Plukt Pierrot pizzicato’s
Voor het reigerswijfje op één poot.

Na een pose is daar Cassander boos,
En laakt de nachtse acrobaat,
Met de strijkstok op valse noot,
Zijn vedel kwellend.

Pierrot smijt hem in de goot
En teder grijpt hij
De kaalkop bij de kraag,
Striemt het buikje van de lastpost
Met de strijkstok op valse noot.

Heimfahrt

Der Mondstrahl ist das Ruder,
Seerose dient als Boot:
Drauf fährt Pierrot gen Süden
Mit gutem Reisewind.

Der Strom summt tiefe Skalen
Und wiegt den leichten Kahn.
Der Mondstrahl ist das Ruder,
Seerose dient als Boot.

Nach Bergamo, zur Heimat,
Kehrt nun Pierrot zurück;
Schwach dämmert schon im Osten
Der grüne Horizont.
- Der Mondstrahl ist das Ruder.

Een straal van de Maan is de spaan,
Een witte waterlelie de sloep;
Hij zet koers, de bries vanachter,
Op een bleke rivier, naar Bergamo.

De golf waaiert vochtig uiteen
Onder het schuitje dat haar doorsnijdt.
Een straal van de Maan is de spaan,
Een witte waterlelie de sloep.

De besneeuwde koning van het mimedrama
Recht fier zijn kuif:
Als punch in een kom,
Vat de vage groene horizon vuur.
- Een straal van de Maan is de spaan.

O alter Duft

O alter Duft aus Märchenzeit,
Berauschest wieder meine Sinne!
Ein närrisch Heer von Schelmerein
Durchschwirrt die leichte Luft.

Ein glückhaft Wünschen macht mich froh
Nach Freuden, die ich lang verachtet:
O alter Duft aus Märchenzeit,
Berauschest wieder mich!

All meinen Unmut gab ich preis;
Aus meinem sonnumrahmten Fenster
Beschau ich frei die liebe Welt
Und träum hinaus in selge Weiten ...
O alter Duft - aus Märchenzeit!

O oud parfum, heerlijk verstoven,
Je doet mij dronken loven
De zachte, gekke kluchten
Hier, in deze lichte luchten.

Eindelijk kan mijn verlangen zingen
Over lang misprezen dingen.
O oud parfum, heerlijk verstoven,
Je doet mij dronken loven.

Ik lig niet langer lusteloos
Maar zie door mijn ogen regenbogen
En ‘t blauw en hoog Geluk daarboven
Dat Watteau voor eeuwig koos.
O oud parfum, heerlijk verstoven!

SCHÖNBERG Marc Pennartz P1155981 Dx O CROP

Schönberg: Pierrot lunaire · 12.10.2024 · Flagey

"Pierrot lunaire is geschreven voor een klein orkest en een zanger met spreekstem. Het werk is gebaseerd op 21 gedichten van de Belgische symbolist Albert Giraud. De muziek van Schönberg is een unieke beleving: soms mooi, soms grotesk, en soms de beide samen – je zal versteld staan!" – Kazushi Ono

011

Schönberg: de schilder

van partituren tot penselen: we kennen Arnold Schönberg als grensverleggend componist, pedagoog en theoreticus - maar ook als schilder