Paul Dukas L’Apprenti sorcier (1897)
Maurice Ravel Ma mère l’Oye : cinq pièces enfantines (suite pour orchestre) (1910)
Modest Mussorgsky Pictures at an Exhibition (1874) (arr. Ravel) (1922)
25.10.2024 FLAGEY
-----
[lees ook: Grandy & Mussorgsky]
[ontdek ook: matinée Pictures at an Exhibition]
[ontdek ook: Close Encounters]
[ontdek ook: Houston Symphony Podcast, EN]
[bekijk alle toelichtingen]
Maurice Ravel (1875-1937) componeerde slechts twee ‘echte’ orkestwerken – de Schéhérazade-ouverture en de Rapsodie Espagnole. Zijn overige composities voor orkest zijn ofwel arrangementen van kamermuziekwerken, ofwel ontstaan als ballet. Zo zag de orkestsuite Ma Mère l’Oye aanvankelijk het licht als suite voor vierhandig piano. Zijn meest spectaculaire compositie voor orkest is het arrangement dat hij in 1922 maakte van de Schilderijententoonstelling van Modest Mussorgsky (1839-1881). De Russische componist had de pianobundel in 1874 gecomponeerd als muzikale hommage aan de plots overleden architect en kunstenaar Viktor Hartmann, met wie hij goed bevriend was. Ravel was niet de enige die Mussorgsky's compositie orkestreerde, maar zijn versie is veruit de populairste. In 1922 veroverde het werk heel Frankrijk, en van daaruit de wereld.
Ook de Franse componist Paul Dukas (1865-1935) beheerste de kunst van het orkestreren tot in de puntjes. Door zijn perfectionistische ingesteldheid zijn er maar weinig werken van zijn hand overgeleverd, maar gelukkig ontsnapte het symfonisch gedicht L’apprenti sorcier aan de prullenmand. Sinds de passage in de Disney-tekenfilm Fantasia won het werk alleen maar aan bekendheid en is het een geliefd stuk bij jong en oud.
Paul Dukas componeerde met L’apprenti sorcier: scherzo d’après une ballade de Goethe een tot de verbeelding sprekend symfonisch gedicht. Het werk vertelt het verhaal van een eigenzinnige tovenaarsleerling. Zodra zijn oude leermeester de deur uit is, betovert de jongeling een bezem om hem te helpen bij het vullen van het bad met water uit de rivier. Maar zijn plan loopt al snel uit de hand: de bezem weet van geen ophouden en vult het hele huis met water. De leerling herinnert zich niet meer hoe hij de bezem kan stoppen, hakt hem dan maar doormidden, maar maakt zijn probleem daarmee dubbel zo erg. Net wanneer hij onder een vloedgolf dreigt te bezwijken, keert zijn leermeester huiswaarts en verbreekt de betovering.
Het talent van Dukas als orkestrator komt in L’apprenti sorcier helemaal tot uiting. Hij benut het rijke palet aan klankkleuren van het orkest om het karakter van elk personage vorm te geven. Het beginthema effent met zijn mysterieuze sfeer al meteen het pad voor de introductie van de ongehoorzame bezem, gespeeld door de fagot. Niet veel later volgt een ijle melodie in de hoge strijkers: de magie doet haar intrede. De nog onbezorgde tovenaarsleerling weerklinkt dan weer in de houtblazers en het klokkenspel. Walt Disney viel als een blok voor de filmische kwaliteiten van het werk en vereeuwigde het in 1940, zo’n vijftig jaar na zijn ontstaan, in de tekenfilm Fantasia.
Minstens even schilderachtig is Ravels orkestsuite Ma Mère l’Oye. De compositie zag aanvankelijk het licht in 1910, als suite voor vierhandig piano. Ravel componeerde het voor Jean en Mimie Godebski, de twee jonge kinderen van een bevriend koppel. Niet veel later voorzag hij een orkestratie van de suite, en op vraag van Jacques Rouché, directeur van het Théâtre des Arts, vormde hij het werk in 1911 om tot een ballet. Om de spanningsboog te versterken, waren er een paar extra ingrepen nodig: Ravel voegde een extra prelude en interludes toe, veranderde de volgorde van enkele stukken en schreef een bijhorend scenario.
Zijn inspiratie haalde Ravel uit het gelijknamige sprookjesboek van de Franse schrijver Charles Perrault (1628-1703), maar evengoed uit de volksverhalen van gravin d’Aulnoy en Madame Leprince de Beaumont. Het verhaal gaat als volgt: Tijdens het verjaardagsfeest van prinses Florine prikt de jonge koningsdochter haar vinger aan het spinnewiel. Door een eerdere vloek van de slechte fee is ze gedoemd om te sterven. Gelukkig komt de Goede Fee tussenbeide; zij tovert haar dood om in een honderdjarige slaap waaruit ze alleen gewekt kan worden door de kus van een geliefde. Om prinses Florine tijdens haar lange slaap te vermaken, besluit de Goede Fee haar tal van wonderlijke dromen te bezorgen, met verhalen als Klein Duimpje of Belle en het Beest. Tijdens het slotdeel worden de droombeelden onderbroken door de komst van een prins. Hij verbreekt de betovering en huwt de prinses in aanwezigheid van het blijde hof en de droomfiguren.
Vandaag is Ma Mère l’Oye het bekendst als suite voor orkest. Om zo dicht mogelijk bij het intieme en eenvoudige karakter van het kamermuziekwerk te blijven en de klankeffecten en timbres heel precies in te kunnen zetten, hield Ravel het orkest bewust klein: ‘De bedoeling om in deze stukken de poëzie van de kindertijd op te roepen, bracht mij er op natuurlijke wijze toe om mijn manier van schrijven te vereenvoudigen en te ontmantelen.’
In 1922 kwam dirigent Sergej Koesevitski bij Ravel aankloppen om een bewerking voor symfonisch orkest te voorzien van de toen nog onbekende Schilderijententoonstelling van Mussorgsky. De Russische componist had de pianocyclus geschreven in 1874, kort na het overlijden van vriend, architect en schilder Viktor Hartmann. Beide kunstenaars vonden elkaar in hun zoektocht naar vernieuwing binnen de krijtlijnen van het Russisch nationalisme. Na een bezoek aan een herdenkingstentoonstelling met Hartmanns werk besloot Mussorgsky om zijn wandeling langs de vele schilderijen vorm te geven in een muzikale compositie: ‘Hartman laat me niet los. Het concept en de klanken hangen in de lucht. Ik ben ze aan het opnemen, en ik ben zo opgewonden dat ik amper iets op papier kan noteren. De tussenstukken, die ik ‘promenades’ noem, zijn goed. Ik wil het zo snel en zo goed mogelijk afwerken. Tot nu toe is het allemaal erg geslaagd.’
In de pianosuite hoor je Mussorgsky als het ware langs tien kunstwerken lopen. Van een boosaardige dwerg of spelende kinderen in de Parijse Tuilerieën tot de machtige stadspoort van Kiev; allemaal passeren ze de revue in een tot de verbeelding sprekende klanktaal. De suite opent met een Promenade die uitbeeldt hoe de bezoeker door het museum kuiert. Het thema keert tussen elke verklanking van een schilderij terug in een lichte variatie, als leidmotief tussen de verschillende delen.
Ravel wist al die verschillende sferen in zijn orkestratie perfect over te brengen naar een modern orkest, weliswaar niet zonder er zijn eigen stempel op te drukken. Zo voegt hij in Il vecchio castello een altsaxofoon toe aan het orkest om een onaardse sfeer te creëren, en geeft hij het binnenrijden van een logge Poolse ossenwagen in Bydło weer in een elegie voor tuba. In Catacombae spelen enkel de lage instrumenten van het orkest mee, en ook in De hut op kippenpoten – een Russisch sprookje over een heks die kinderen naar haar hut lokt om ze op te eten – hangt een akelige sfeer. Die buigt Ravel aan het einde op een meesterlijke manier om tot een groots aandoend einde met majestueuze akkoorden en klokkengelui.
werken van Viktor Hartmann in chronologische volgorde
1/ Een klok in de vorm van de hut van Baba Jaga
2/ De grote poort van Kiev
3/ Ballet van de kuikens in de dop