teksten van AURÉLIE WALSCHAERT
Maurice Ravel Boléro
Béla Bartók Rapsodie nr. 2, BB 96b: I. Lassu II. Friss
George Gershwin An American in Paris
Francis Poulenc Les Biches: Suite, FP 36b: I. Rondeau V. Final
host: Bent Van Looy en Ella Michiels
22.02.2025 SINT-ELISABETHKERK KORTRIJK
22.02.2025 SINT-ELISABETHKERK KORTRIJK
22.02.2025 SINT-ELISABETHKERK KORTRIJK
23.02.2025 STUDIO MANHATTAN LEUVEN
23.02.2025 STUDIO MANHATTAN LEUVEN
28.02.2025 TOUR & TAXIS BRUSSEL
28.02.2025 TOUR & TAXIS BRUSSEL
01.03.2025 TOUR & TAXIS BRUSSEL
01.03.2025 TOUR & TAXIS BRUSSEL
De Russische Ida Rubinstein is in het begin van de twintigste eeuw een van de meest invloedrijke balletdanseressen. Als lid van de ‘Ballets Russes’ speelt ze een belangrijke rol in de productie van nieuwe dansvoorstellingen. Voor de bijhorende muziek wendt ze zich tot de meest vooraanstaande componisten van haar tijd, waaronder Maurice Ravel (1875-1937). Rubinstein geeft de opdracht voor een bewerking van Isaac Albeniz’ pianowerken Iberia. Maar omdat blijkt dat deze stukken al door de Spanjaard Enrique Arbos werden bewerkt, en hier bovendien een strenge copyrightwet voor geldt, beslist Ravel het over een andere boeg te gooien. Hij schrijft een gloednieuwe creatie gebaseerd op de gelijknamige Spaanse dans 'bolero' en bewijst daarmee zijn grote liefde en meesterschap in het opnieuw uitvinden van bestaande dansbewegingen.
Na een succesvolle lancering in Europa volgt een veelbesproken première in Amerika (1929). Door een onenigheid over het tempo tussen Ravel en de dirigent Arturo Toscanini, groeit het werk uit tot een ‘cause célèbre’. Het schandaal komt het succes van het werk alleen maar ten goede. Wat de compositie zo bijzonder maakt, is het repetitieve ostinato ritme dat onveranderlijk doorheen het hele stuk in de snaartrommels klinkt en vervolgens door de verschillende instrumenten wordt overgenomen. Aanvankelijk klinken de twee hoofdmelodieën (AABB) in verschillende solo-instrumenten, maar gaandeweg worden ze door diverse instrumentengroepen overgenomen. Het volume zwelt aan tot het volledige orkest in een extatische fortissimo klinkt. Ravel had het duidelijk mis toen hij beweerde dat de Bolero een flop zou worden, want het publiek kon niet anders dan gefascineerd blijven luisteren.
Béla Bartók (1881-1945) verkende alternatieve muzikale paden om de twintigste-eeuwse kunstmuziek nieuw leven in te blazen. Hij vond inspiratie in de volksmuziek van zijn geboorteland Hongarije en verwerkte die tot nieuwe composities. Doorheen de jaren breidde hij zijn interessegebied uit naar Slowakije, Roemenië, Bulgarije en Algerije. Zijn bevindingen hadden een belangrijke invloed op zijn composities: ze inspireerden hem qua melodie, tonaliteit, ritme en structuur. En dat is duidelijk te horen in zijn twee Rapsodieën voor viool en piano uit 1928.
Voor beide rapsodieën baseerde Bartók zich voornamelijk op volkse melodieën voor viool uit Roemenië. Daarnaast ontleende hij de structuur aan de csárdás, een traditionele dans uit twee delen: een langzame en eerder meditatieve Lassú, gevolgd door een snelle dans - de Friss. Het verhaal doet de ronde dat Bartók violist Zoltán Székely op een zekere dag in 1928 de manuscripten van beide rapsodieën voorlegde met de volgende mededeling: “De ene is voor jou, de andere voor Szigeti. Jij mag kiezen welke ik aan jou opdraag.” Székely koos voor de Tweede Rapsodie, die iets grilliger en virtuozer van karakter is. Het duurde even voor Bartók helemaal tevreden was met de compositie. Zo herwerkte hij de de Tweede Rapsodie tot in 1944, en voorzag hij voor beide rapsodieën diverse bezettingen - waaronder een voor viool en orkest.
Gershwin staat geboekstaafd als één van de populairste Amerikaanse componisten. Met als belangrijkste verdienste: het slopen van hokjes tussen de muziekgenres. Hij groeide op aan de Lower East Side van Manhattan, een plek waar componisten van diverse origines naast elkaar werkten, ideeën uitwisselden en verschillende culturele uitingen uit heden en verleden met elkaar vermengden. Als jonge songwriter bouwde Gershwin een succesvolle Broadway-carrière uit, maar daar nam hij geen genoegen mee. Zijn fascinatie voor de muziek van de Europese moderne componisten als Schönberg en Stravinsky deed hem verlangen naar een synthese van beide werelden. In 1924 componeerde hij op vraag van jazzband-leider Paul Whiteman zijn eerste orkestwerk Rhapsody in Blue, dat ook bij de beroemdheden uit de Europese klassieke muziekscène op veel bijval kon rekenen. Het succes leverde hem niet veel later een nieuwe opdracht op, deze keer van Walter Damrosch, dirigent van het New York Philharmonic. Voor die nieuwe compositie haalde Gershwin inspiratie uit zijn recente verblijf in de Franse hoofdstad. Hij pende zijn ervaringen neer in de vorm van een symfonisch gedicht, en eenmaal terug in de Verenigde Staten werkte hij de schetsen af en doopte hij het geheel tot An American in Paris. Het werk ging datzelfde jaar nog in première in Carnegie Hall.
Hoewel Gershwin aangaf geen expliciete scènes voor te willen stellen, kan je je als luisteraar het typische beeld van Parijs perfect voor de geest halen: het bruisende nachtleven, de music halls, een romantische wandeling langs de Seine en het drukke autoverkeer — inclusief echte claxonnerende toeters. Over die laatste ontdekte musicoloog Mark Clague in 2016 dat orkesten jarenlang de verkeerde autoclaxons hadden bespeeld. In de partituur duidde Gershwin de toeters met de letters a, b, c en d aan, maar hiermee bedoelde hij niet de notennamen; hij had heel andere noten voor ogen, namelijk as, bes, een hoge d en een lage a. Critici zagen het werk als een hype die snel zou overwaaien: “Of een symfoniepubliek er over twintig jaar, als whoopee niet eens meer een woord is, nog met enig plezier of geduld naar zal luisteren, is een heel ander verhaal.” Maar ze kregen ongelijk, het werk is al bijna een eeuw lang een populair werk op het repertoire van orkesten.
Muzikale omnivoor Francis Poulenc (1899-1963) bezat het talent om de sfeer en diverse emoties van de jaren twintig te vatten in zijn muziek. Uit zijn werken blijkt dan ook een groot gevoel voor humor en fantasie. Zo ook in zijn ballet Les Biches, een commissie van Sergie Dhiagilev voor Les Ballets Russes. Aanvankelijk zou Les Desmoiselles van modeontwerpster Germaine Bongard als scenario dienen, maar zij weigerde uiteindelijk, en dus eindigde het ballet zonder echt libretto. Met Bongards verhaal en de barokke schilderijen van Antoine Watteau waarop Louis XV en zijn maitresses afgebeeld staan in zijn achterhoofd, zag Poulenc Les Biches als “een modern ‘fêtes galantes’ in een grote, geheel witte salon van een landhuis met als enige meubelstuk een grote sofa in het blauw. Twintig charmante en flirterige vrouwen dartelen daar rond met drie knappe, stoere jongemannen die zijn gekleed als roeiers.”
Het erotische verhaal suggereert de geneugten van korte affaires en vrije liefde en speelt voortdurend met het spanningsveld tussen werkelijkheid en fantasie. Zo ook de titel, die tegelijk aan een hinde (letterlijk) als aan kokette dames (spreektaal) refereert. Muzikaal vormt het ballet een suite van acht dansen, voorafgegaan door een prelude, en waarvan er enkele gezongen worden door een verborgen koor. De muziek is een mix van stijlen, waarin evengoed muziek van Mozart en Scarlatti als moderne elementen uit de muziek van Stravinsky of uit de jazzwereld opduiken. Poulenc had het geluk te kunnen samenwerken met de groten uit die tijd, waaronder choreografe Bronislava Nijinska en kunstenares Marie Laurencin, die de kostuums en het decor ontwierp. Het publiek was wild enthousiast na de première op 6 januari 1924, net als Milhaud: “Ik droom erover. Het is een meesterwerk. De muziek is lieflijk, prachtig georkestreerd, altijd oprecht en vol emotie. Het decor en de kostuums, heerlijk, het is Nijinska’s meesterwerk. Dit is het mooiste en meest succesvolle ballet uit Dhiagilevs repertoire.” Les Biches maakte de nog jonge componist dan ook op slag beroemd.