De Duitse componist Johannes Brahms (1833-1897) was een sobere en gevoelige man. Hij stond voor ernst en traditie, en koesterde de nalatenschap van de vorige generaties componisten. De ontmoeting met Robert Schumann (1810-1856), een ander boegbeeld van de Duitse Romantische muziek, had een belangrijke invloed op de carrière en het leven van Brahms. Ondanks verschillen in stijl en esthetische opvattingen, ontstond een sterke muzikale en persoonlijke verwantschap tussen beide componisten, én tussen Brahms en Schumanns vrouw Clara. Het was trouwens Clara die Brahms aanspoorde om, na een worsteling van zo’n vijftien jaar, zijn Eerste Symfonie uit te brengen. Na het succes van die eerste symfonie volgde enkele maanden later zijn Tweede ‘Pastorale’ Symfonie, een zonnig werk dat de Oostenrijkse natuurpracht oproept.
Ook Schumann werd door zijn vrouw aangemoedigd om zich aan het symfonisch repertoire te wagen. Met uitzondering van zijn ‘liederjaar’ in 1840, had de componist tot dan toe bijna uitsluitend pianomuziek gecomponeerd. Amper twee weken tijd had hij nodig om zijn Cellokonzert in a-Moll, op. 129 te componeren: op 10 oktober 1850 schreef hij nog in zijn dagboek dat hij “de drang voelde om te componeren” en op 24 oktober noteerde hij dat zijn concerto voltooid was. Ondanks de oorspronkelijke kritiek op het werk maakt Schumanns concerto inmiddels deel uit van de top drie van de grote romantische concerti voor cello - naast die van Dvořák en Elgar. Al zou het celloconcerto DANCE van de met een Grammy genomineerde Britse componiste Anna Clyne (1980) één van die drie werken wel eens van de troon kunnen stoten.
In 1850 was Schumann nog maar net als muziekdirecteur in Düsseldorf aangesteld, en die nieuwe artistieke drive gaf hem energie om te componeren. Op drie maanden tijd werkte hij twee grootschalige werken af: zijn Derde ‘Rheinische’ Symfonie en zijn enige Celloconcerto. Over dat laatste werk was zijn vrouw Clara heel enthousiast: "Ik heb Roberts celloconcerto opnieuw doorgespeeld, en mezelf zo een echt muzikaal en gelukkig uur geschonken. De romantische kwaliteit, de levendigheid, de frisheid en humor, en ook de zeer interessante verweving van cello en orkest zijn uiterst verrukkelijk, en uit alle melodische passages spreekt zo’n welluidendheid en diep gevoel!"
De compositie opent met een innemende melodie in de cello, die zich verder over het eerste expressieve deel ontspint. Na het tweede deel, een teder lied, volgt een speelse en lichte finale met een cadens op het einde – uitzonderlijk door het orkest begeleid. Omdat Schumann applaus tussen verschillende bewegingen verafschuwde, worden de drie delen zonder pauze gespeeld. De drie openingsakkoorden dienen als thematisch materiaal voor de brugpassages, als ‘lijm’ tussen de verschillende delen. Opmerkelijk voor die tijd is dat er in het concerto weinig passages zijn waarin de cellist zijn virtuositeit tentoon kan spreiden. Dat weerlegde Schumann als volgt: “Ik kan niet voor virtuozen componeren, ik moet iets anders proberen.”
Schumann verkoos dan ook de benaming Konzertstück, waarmee hij aangaf te willen afstappen van de conventies van het traditionele concerto. Net die atypische benadering maakte deel uit van de kritiek op het werk, waardoor het pas vier jaar na zijn dood in première ging – solist Ludwig Ebert creëerde het concerto op 9 juni 1860, begeleid door het Gewandhaus Orchestra in Leipzig. Hoewel het Celloconcerto lange tijd onbekend en onbemind bleef, maken het romantische en aparte karakter ervan het vandaag tot een geliefd concerto.
Clynes celloconcerto DANCE was van bij het begin een succes. Het werk oogstte niet alleen lof van de pers - NRC Music kroonde het tot favoriete song van 2020 - maar ook de opname in 2019 met het London Philharmonic Orchestra onder leiding van Marin Alsop leverde meer dan 6 miljoen plays op.
Clyne is van vele markten thuis: naast het schrijven van opdrachten voor grote orkesten als het Chicago Symphony Orchestra en L’Orchestre national de l’Île-de-France, werkt ze nauw samen met choreografen en filmmakers en componeert ze ook ze electro-akoestische muziek. DANCE componeerde ze in opdracht van de Amerikaans-Israëlische celliste Inbal Segev, die in 2019 zowel voor de première als de opname van het werk instond. Haar inspiratie vond Clyne in het gelijknamige gedicht van de 13de-eeuwse Perzische schrijver en mysticus Rumi. Elk vers start met het woord ‘dance’, en de rest van elke vers nam Clyne over als titel voor elk van de vijf bewegingen van het concerto. In een recensie door Gramophone was te lezen hoe een journalist al lang niet meer zo intens geraakt was door een hedendaags werk.
Na één van hun eerste ontmoetingen was Schumann zo onder de indruk van het talent van de jonge Brahms, dat hij hem bestempelde als de grote opvolger van Beethoven. Het zorgde voor een grote druk op de schouders van Brahms: vijftien jaar duurde het voor hij zichzelf durfde te meten met Beethovens symfonisch genie. Brahms was al een veertiger toen hij in 1876 zijn Eerste Symfonie met succes voltooide. Eindelijk kon hij het verlammende juk van zich afwerpen.
Nog geen jaar later volgde zijn Tweede Symfonie opus 73 in re groot. Anders dan de eerder tragisch klinkende Eerste Symfonie roept deze het gevoel van de lente op. Dat heeft veel te maken met de omstandigheden waarin Brahms het werk componeerde. Die zomer was hij op vakantie in Pörtschach am Wörtersee, een dorpje in het landelijke zuiden van Oostenrijk. Een plek waar, aldus de componist, “de melodieën zo weelderig tieren, dat je moet oppassen er niet op te stappen”. Brahms was een man van traditie, en dus volgt ook deze symfonie de gebruikelijke indeling in vier bewegingen. In het openingsdeel introduceren de celli en bassen een motief dat doorheen de hele symfonie in verschillende gedaantes zal terugkeren. Het daaropvolgende Adagio non troppo is langzaam en expressief, maar na de klaagzang klaart de hemel al walsend en dansend op. Vooral het slot straalt één en al optimisme uit: houtblazers imiteren het fluiten van de vogels, waarna de kopersectie een energieke finale inzet.
Het lyrische en uitgelaten karakter van de symfonie zorgden ervoor dat ze al snel de bijnaam ‘Pastorale’ kreeg - een verwijzing naar Beethovens gelijknamige Zesde Symfonie. Daar was Brahms niet mee opgezet: in een brief aan zijn uitgever gaf hij niet mis te verstaan dat hij “nog nooit zoiets melancholisch” had geschreven en dat de partituur “met een zwart randje” gedrukt moest worden. Het succes leverde hem evenwel een Europese tournee op.