Franz Schubert Symfonie Nr. 7 in b, D.759 “Unvollendete” (1822)
Luciano Berio Rendering (1990)
*het deel over Rendering van Luciano Berio werd herwerkt op basis van een tekst van Kathleen Snyers
-----
12.10.2022 FLAGEY
Toen Franz Schubert (1797-1828) in 1828 stierf, liet hij niet alleen een gigantisch repertoire na, maar ook tal van schetsen en notities van onvoltooide werken. Naar aanleiding van de 150ste verjaardag van zijn sterfdag in 1978, werden deze schetsen opnieuw vergeleken en geordend. Vooral de onvoltooide Sinfonie Nr. 7 h-Moll D.759 wekte de aandacht: talrijke componisten en muziektheoretici probeerden intussen om de symfonie te voltooien. De meest opmerkelijke poging daartoe was misschien wel die van het Chinese IT-bedrijf Huawei in 2019. Op basis van een analyse van de toon, de klankkleur en het melodisch materiaal van de eerste twee delen, en met behulp van de kunstmatige intelligentie van één van hun smartphones, simuleerden ze een vervolg op de symfonie. Dat werd op zijn beurt gereviseerd en verder verwerkt werd door filmcomponist Lucas Cantor. Of het eindresultaat Schubert echt opnieuw tot leven bracht, valt te betwijfelen, maar het experiment bewijst wel de tijdloosheid en kwaliteit van het oorspronkelijke werk.
Wat de Italiaanse componist Luciano Berio (1925-2003) met Schuberts - eveneens onafgewerkte - Tiende Symfonie in D majeur deed, is van een heel andere orde. Berio staat onder andere bekend om zijn eigenzinnige bewerkingen en transformaties van zowel eigen muziek als die van andere componisten, gaande van Monteverdi tot Mahler. Zijn doel was niet om de Tiende Symfonie te reconstrueren alsof Schubert ze zelf geschreven zou hebben. Wel creëerde hij met Rendering for orchestra een uniek fresco, waarbij zijn nieuw gecomponeerde muziek de cement vormt die Schuberts overgeleverde fragmenten aan elkaar bindt.
De Oostenrijkse componist Franz Schubert werd geboren in Wenen, een stad waar de muziek bloeide onder componisten als Haydn, Mozart en Beethoven. En hoewel hij tijdens zijn korte leven weinig bekendheid verwierf, kan Schubert zeker even baanbrekend genoemd worden. Tegen dat Beethoven op zijn dertigste zijn Eerste Symfonie uitbracht, had Schubert in diezelfde tijd al zijn hele oeuvre bij elkaar gecomponeerd. Hij had de reputatie een harde werker te zijn en veel op korte tijd te schrijven; zo had hij op zijn twintigste al zes opera’s, vijf symfonieën, een tiental strijkkwartetten en enkele honderden liederen bij elkaar gecomponeerd.
Schubert verwierf vooral bekendheid met zijn liederen – er zouden er in zijn hele leven uiteindelijk een zeshonderdtal uit zijn pen vloeien. De introverte Schubert vond zijn inspiratie en evenbeeld in de fijngevoelige verzen van dichters als Goethe, Schiller en Heine; hij was dan ook een meester in het vertalen van de emotionele inhoud van hun gedichten naar de muziek. Naast het liedgenre legde Schubert zich ook toe op instrumentale muziek, vooral naar het einde van zijn leven toe. Hij componeerde in totaal dertien symfonieën, waarvan echter slechts ongeveer de helft voltooid raakte. Geen van deze symfonieën kende een uitvoering tijdens zijn leven, en ze werden ook pas jaren na zijn dood uitgebracht. Dat zorgde onder andere voor een ingewikkelde chronologie en nummering.
Zo kreeg Schuberts Sinfonie in C-Dur (D 944), bijgenaamd "Die Große", het volgnummer 9 toegekend aan het einde van de 19de eeuw, omdat men vermoedde dat een zevende symfonie van hem verloren was gegaan. Toen bleek dat dit niet het geval was, en er dus slechts acht voltooide symfonieën van Schubert waren, werd deze nummering toch nog aangehouden.
De zevende – of achtste in de traditionele nummering – symfonie kreeg de bijnaam “Die Unvollendete”, aangezien Schubert slechts twee delen ervan afwerkte. Van het derde zijn slechts enkele schetsen overgeleverd, die duidelijk van mindere kwaliteit zijn dan de voorgaande delen. Dit zou erop kunnen wijzen dat Schubert wel van plan was er een vierdelige symfonie van te maken. Waarom hij daarvan afzag, zal wellicht nooit opgehelderd worden. Vast staat wel dat de symfonie zelfs onvoltooid een uniek meesterwerk is. Naast de driedelige maatsoort van beide delen en de ongebruikelijke toonaard si-klein, is ook de beklemmende start van de symfonie bijzonder: vanuit de stille lage strijkers stijgt een klaaglijk thema op, dat langzaam verder opbouwt. Ook het tweede deel is gehuld in eenzelfde droevige en troostende sfeer.
De Onvoltooide Symfonie is geen alleenstaand geval. Schubert was in die jaren volop aan het experimenteren met nieuwe uitdrukkingsmogelijkheden, waarbij hij geregeld op problemen met de symfonische vorm stuitte. Pas in 1825-1826 vond hij een oplossing tijdens het schrijven van zijn Negende Symfonie. Hij begon nog aan een tiende, maar het bleef bij enkele schetsen. En met die fragmentarische overblijfselen ging Berio in 1989 aan de slag: “De laatste jaren werd mij steeds weer gevraagd ‘iets’ met Schubert te doen, maar ik heb deze vriendelijke doch lastige uitnodiging altijd afgeslagen. Totdat ik een exemplaar ontving van de schetsen die de 31-jarige Franz gedurende de laatste weken van zijn leven had verzameld ter voorbereiding van een Tiende Symfonie in D groot. Deze schetsen zijn tamelijk complex en van grote schoonheid: ze werpen een nieuw licht op de nieuwe wegen die Schubert aan het bewandelen was, weg van Beethovens invloed. Verleid door deze schetsen heb ik daarom besloten ze te restaureren: restaureren en niet voltooien, noch reconstrueren.”
De bewaarde fragmenten uit het driedelig orkestwerk liet Berio dan ook quasi intact - hij herstelde ze hooguit. De leemtes voorzag hij van nieuwe muziek die de bestaande fragmenten als een soort cement met elkaar verbindt. Hij omschreef het als volgt: “In de open gedeelten tussen de ene schets en de volgende, componeerde ik een soort verbindend weefsel dat steeds anders en wisselend is, maar altijd pianissimo en ‘vaag’ gemengd met herinneringen aan de late Schubert (de Pianosonate in Bes, het Pianotrio in Bes etc.), en dwarsverbindingen van materiaal dat is gebaseerd op fragmenten uit dezelfde schetsen.”
Rendering klinkt zowel ‘Schubertiaans’ als ontegensprekelijk van Berio’s hand, met coloristische effecten in de vorm van flageoletten, glissandi, tremolo’s en tal van moderne geluidseffecten. Ook de complexe polyritmiek en passages met een volledige chromatische toonladder voor koperblazers - onspeelbaar voor de natuurtrompetten en -hoorns uit de tijd van Schubert - geven blijk van Berio’s persoonlijke bijdrage. Berio was zich bewust van deze anachronismen, en plaatste daarom ter verantwoording de originele pianoschetsen onder de orkestpartituur. Zo blijft Schubert in alle lagen van het werk aanwezig.