Brussels Philharmonic | Mendelssohn & Strauss: Don Quixote

Mendelssohn & Strauss: Don Quixote

programmatoelichting

geschreven door AURÉLIE WALSCHAERT

Felix Mendelssohn Symfonie nr. 4 in A, op. 90 (Italienische) (1833)
Richard Strauss
Don Quixote, op. 35 (1897)

[bekijk alle toelichtingen]

-----

02.06.2023 DE BIJLOKE
03.06.2023 FLAGEY

Aan het eind van de 19e eeuw kende het symfonisch gedicht, de programmamuziek bij uitstek, een hoogtepunt dankzij Richard Strauss (1864-1949). Tussen 1888 en 1903 componeerde hij maar liefst vijf symfonische gedichten, waarvan Also sprach Zarathustra dankzij de indrukwekkende openingsmaten uitgroeide tot het meest bekende. Maar ook Don Quixote kan qua rijke toonschildering en psychologische karakterisering van de personages niet onderdoen. De flamboyante en ironische strijd van Don Quixote en zijn hulpje Sancho Panza, neergeschreven door de beroemde Spaanse schrijver Miguel de Cervantes (1547-1616), spreekt dan ook tot de verbeelding.

Felix Mendelssohn (1809-1847) vond de inspiratie voor zijn Vierde Symfonie dan weer tijdens een van zijn culturele reizen. Tussen 1830 en 1833 pende hij de vele positieve indrukken van zijn verblijf in Italië neer in een stralende symfonie.

Een muzikale postkaart

De Britse Koningin Victoria omschreef hem als “het grootste muzikale genie sinds Mozart” en Robert Schumann noemde hem “de Mozart van de 19e eeuw”. De Duitse componist en dirigent Felix Mendelssohn was inderdaad net zo’n wonderkind. Zijn eerste recital gaf hij toen hij amper negen jaar oud was, en vier jaar later volgde de publicatie van zijn eerste werk, een pianokwartet. Enkele van zijn meest bekende composities schreef hij als tiener: zijn strijkoctet (1825) en de ouverture Ein Sommernachtstraum (1826) worden nog steeds regelmatig uitgevoerd.

Vanaf 1829 ondernam Mendelssohn enkele inspirerende reizen naar onder andere Engeland, Italië en Frankrijk. In Italië verbleef hij zo’n tien maanden: vanuit Venetië reisde hij zuidwaarts langs Bologna en Firenze naar Rome. Van daaruit trok hij richting Napels en Pompeï, en keerde hij via Genua en Milaan terug naar Duitsland. Naast de prachtige landschappen en talrijke kunstschatten bleef vooral de mentaliteit van de mensen hem bij: “[...] ik beleef veel plezier aan de wonderlijke combinatie van vrolijkheid en ernst, zoals die alleen in Italië kan gevonden worden.” Al die indrukken verwerkte hij in zijn Vierde symfonie, bijgenaamd de “Italiaanse”, die hij zelf omschreef als “een blauwe hemel in la groot”.

Mendelssohn wist de zorgeloze sfeer van zijn verblijf goed te vatten; het hele werk baadt in een zonnige gloed. In februari 1830 schreef hij naar zijn zus dat hij “vooruitgang boekte met de Italiaanse symfonie” en dat het zijn “meest vrolijke stuk zou worden, vooral het laatste deel”.

Het springerige beginthema uit de eerste beweging, een klassieke sonatevorm, zet al meteen de toon. Het tweede deel herinnert dan weer aan de religieuze processies die Mendelssohn in Rome bijwoonde, met een duistere melodie in de klarinetten, hobo’s en altviolen. Na een rustig menuet barst het feest los in de finale waarvoor Mendelssohn zich baseerde op de saltarello, een populaire springdans uit Napels. Ondanks de niet zo gebruikelijke mineurtoonaard wervelt dit slotdeel naar een uitbundig einde. De symfonie ging op 13 mei 1833 in première in Londen maar ondanks het succes bleef de componist ontevreden over het werk; voornamelijk de finale baarde hem kopzorgen. Hij gaf nooit de toestemming om de symfonie in Duitsland uit te voeren, en de compositie werd pas in 1851, lang na zijn dood, uitgegeven en opnieuw uitgevoerd.

Fantastische variaties op een thema met ridderlijk karakter

"Ik ben in de eerste plaats een musicus, voor wie elk programma slechts de stimulans is tot het scheppen van nieuwe vormen en niets meer. Voor mij is het poëtische programma niet meer dan de basis voor de vorm en de oorsprong van de zuiver muzikale ontwikkeling van mijn gevoelens."

In een interview in 1921 duidde Strauss Don Quixote aan als één van zijn favoriete symfonische gedichten, omdat het werk zijn opvattingen over het componeren van muziek - zoals in het citaat hierboven omschreven - het best uitdrukt. Strauss bouwde het genre van het symfonisch gedicht aan het einde van de 19e eeuw uit tot een op zichzelf staand genre dat geen externe tekst of uitleg meer behoefde. Vernieuwend aan zijn aanpak was onder meer de overkoepelende dramatische spanningsboog en organische structuur, die zich ontvouwt naarmate het verhaal zich ontspint. Voor Don Quixote Op. 35 baseerde hij zich op de gelijknamige roman van de Spaanse schrijver Miguel de Cervantes. Daarin raakt een edelman door het lezen van te veel ridderromans in de waan dat hij het onrecht in de wereld moet bestrijden. Hij trekt er met zijn strijdros Rocinante en schildknaap Sancho Panza op uit en beleeft tal van ingebeelde avonturen.

Strauss verwerkte het verhaal van Don Quixote tot een 45 minuten-durende compositie in drie delen. In de inleiding is de luisteraar getuige van de geleidelijke achteruitgang van Don Quixotes mentale toestand. Daarop volgen tien variaties die overeenkomen met tien episodes uit de roman, en een epiloog, waarin Don Quixote weer bij zinnen komt en uiteindelijk sterft. Ook in dit werk bewijst Strauss zijn talent als boetseerder van muzikale gebeurtenissen, personages en hun innerlijke stemmingen. Hij doet dat aan de hand van een uitzonderlijk rijke en inventieve instrumentatie. Zo wordt Don Quixote soms weergegeven door een solo cello en dan weer door een viool, krijgen een klarinet en tenortuba de melodieën van zijn trouwe dienaar Sancho Panza toebedeeld, en verpersoonlijkt een hobo zijn ingebeelde geliefde Dulcinea. Enkele voorbeelden van Strauss’ sprekende orkestratie zijn de blatende schapen in de tweede variatie, de daaropvolgende discussie tussen Don Quixote en zijn hulpje, en zijn vlucht door de lucht in de zevende variatie (hier voegt Strauss een windmachine toe aan het al indrukwekkende orkestapparaat). Het werk eindigt met een aangrijpende sterfscène waarin Don Quixote zijn laatste adem uitblaast in een uitgesponnen en diepe solo voor de cello.

In oktober 1896 pende Strauss zijn eerste ideeën voor Don Quixote neer, en zo’n dik jaar later was de compositie al af. In die periode schreef hij ook de eerste schetsen voor zijn andere symfonische gedicht Ein Heldenleben, en hij zag beide werken als pendanten van elkaar, enkel volledig te begrijpen wanneer ze naast elkaar geplaatst worden. Waar de heldenmoed in Don Quixote louter fictief is, is ze in Ein Heldenleben menselijk en aards. Ze weerspiegelt de eeuwige innerlijke en uiterlijke strijd van het individu, die troost zoekt in de liefde. Zelf verklaarde Strauss: “Ik ben geen held. Ik heb er de kracht niet voor. Ik ben niet geschikt voor de strijd. Het liefst hou ik mij op de achtergrond, op een rustige plaats.”