Toshio Hosokawa Blossoming II (2011)
Gustav Mahler Symfonie nr. 1 in D, 'Titan' (1888)
[bekijk alle toelichtingen]
03.02.2024 FLAGEY
In een discussie met Sibelius in 1907 gaf Gustav Mahler (1860-1911) te kennen wat een symfonie voor hem precies moest inhouden. Mahlers symfonieën behelzen inderdaad een breed scala aan genres en emoties. Maar net die extreme stemmingswisselingen vormden een afknapper voor het publiek dat de première van zijn Eerste Symfonie in 1889 bijwoonde. De luisteraars waren Brahms gewoon, en niet die eigenzinnige wereld die Mahler hen voorschotelde. De critici waren hard in hun oordeel en omschreven de compositie als ‘een onbegrijpelijke en onaangename kakofonie, een eindeloze serie orgelpunten en onverdraaglijke dissonanten’.
Terwijl Mahlers Eerste Symfonie stevig geworteld is in de Duitse muziektraditie, grijpt de Japanse componist Toshio Hosokawa (1955) in Blossoming II terug naar zijn eigen roots en zoekt hij de grenzen tussen de westerse en oosterse culturen bewust op, ‘om de muziek van daaruit innerlijk tot bloei laten komen’.
Hosokawa is een van Japans hedendaagse toonaangevende componisten. Hij studeerde aanvankelijk compositie in Japan bij Isang Yun, om daarna in Berlijn bij Klaus Huber en Brian Ferneyhough in de leer te gaan. De westerse avant-gardestijl vond ingang in zijn vroege werken, maar door de jaren heen sijpelden ook oosterse invloeden door in zijn composities. Bij het componeren vertrekt Hosokawa altijd van een centraal beeld. Vaak is dat een bloem, als eerbetoon aan zijn grootvader, die meester was in ‘ikebana’ – de Japanse bloemschikkunst. Tegelijk verwijst hij met dat thema ook naar het traditionele Japanse theater, waar de beste acteur gezien wordt als een ‘bloem’.
Aan de basis van zijn orkestwerk Blossoming II ligt de lotus, de bloem die symbool staat voor het boeddhisme. Voor dit opdrachtwerk van de Edinburgh International Festival Society herwerkte Hosokawa zijn strijkkwartet Blossoming tot een nieuwe compositie voor kamerorkest. Ook dit werk kent een organische structuur, die vertrekt vanuit één lange aangehouden noot in het middenregister: "Hieruit ontstaat het lichaam van de moeder, waaruit een lied (een melodisch fragment) als de bloem wordt geboren. Deze aangehouden toon symboliseert de waterspiegel van een vijver; de lagere tonen staan voor de wereld onder het water, terwijl wat hoger is de wereld erboven weerspiegelt. Deze toon, die de bloem is, groeit vervolgens uit de baarmoeder van harmonie die diep onder het oppervlak sluimert, en blijft stijgen naar de oppervlakte."
Vier jaar deed Mahler erover om de eerste schetsen van zijn Symfonie nr. 1 uit te werken tot een volwaardige compositie. Zijn bloeiende carrière als dirigent slokte zoveel tijd op, dat hij er nauwelijks aan toe kwam om te componeren. Pas in 1888 ging zijn eerste symfonie onder de titel Symphonische Dichtung in Zwei Teile in première in Boedepast, waar hij net was aangesteld als muziekdirecteur aan de opera. Maar de gemengde ontvangst deed hem opnieuw naar zijn pen grijpen. Hij wijzigde de titel in Titan – een gedicht in de vorm van een symfonie, naar de gelijknamige roman van één van zijn favoriete auteurs Jean Paul, waarin een held aan zijn eigen hoogmoed ten onder gaan. De bewegingen kregen als respectievelijke ondertitels De lente en geen einde, Blumine, Met volle zeilen, Gestrand! Een dodenmars op de manier van Callot en
Dall’inferno al paradiso. In 1896 zou Mahler de titel Titan alweer verwijderen, om de symfonie te ontdoen van elke buitenmuzikale context. Datzelfde jaar herleidde hij de symfonie ook tot de vier traditionele bewegingen door Blumine te verwijderen. De definitieve versie verscheen uiteindelijk in 1899.
Mahlers Eerste Symfonie zit vol verwijzingen naar de Duitse muziektraditie, waaronder ook zijn eigen werk. Zo verschaft het lied Ging heut’ Morgens übers Feld uit zijn eerdere cyclus Lieder eines fahrenden Gesellen bijna al het thematische materiaal voor het begindeel. Na een etherisch begin waarin de natuur ontwaakt – in de verte luidt een koekoek – weerklinkt de volkse melodie. Maar onder de optimistische tonen ('Vanmorgen liep ik door de velden, met dauw op het gras, de roep van een vink die verklaarde dat de wereld prachtig is’) zijn de eerste dreigende klanken te horen. In het tweede deel verwerkt Mahler dan weer het tedere lied Hans und Grethe uit zijn Lieder und Gesänge aus der Jugendzeit, deze keer vermomd tussen de dansante tonen van een Ländler.
De onschuldige vrolijkheid maakt plaats voor een treurmars in de derde beweging. Mahler liet zich hier naar eigen zeggen inspireren door een tekening uit het kinderboek The huntsman funeral. Hierin is te zien hoe dieren uit het bos een jager naar zijn graf dragen. Een bekende maar tegelijk bevreemdende melodie weerklinkt: Mahler gebruikte het kinderlied Broeder Jacob, maar dan in mineur. Daarop volgt een welluidend fragment, gebaseerd op Die Zwei blauen Augen uit Des Knaben Wunderhorn, waarin een jongeman treurt om het verlies van zijn geliefde en troost vindt in de gedachte aan de dood. Maar dat eindigt plots weer in een donker lamento. Mahler beschrijft dit punt in de symfonie als volgt: "Nu wankelt het stuk tussen ironische en humoristische stemmingen en mysterieuze, broeierige stemmingen. Dit wordt onmiddellijk gevolgd door ‘Dall’ Inferno ’(Allegro furioso). Dat deel vertegenwoordigt de plotselinge explosie van wanhoop uit een diep gewond hart." Na een turbulent begin komen herinneringen aan het eerste deel naar boven, en die monden uit in hoopvolle slotakkoorden.
Over zijn eerste twee symfonieën zei Mahler dat zijn hele leven erin besloten lag:
In het geval van deze symfonie deden geruchten de ronde dat Mahlers passionele relatie met zangeres Johanna Richter mee aan de basis lag; die was immers net op de klippen gelopen toen Mahler de symfonie afwerkte. Maar Mahler zwakte deze theorie af: "Ik zou graag willen benadrukken dat de symphonie belangrijker is dan de liefdesaffaire waarop ze is gebaseerd. De echte affaire vormde de reden voor het componeren, maar zeker niet de ware betekenis van het werk."