Antonín Dvořák Slavische Dans, op. 72 nr. 1 (1886)
Johann Nepomuk Hummel Trompetconcerto in Es (1803): I. Allegro con spirito III. Rondo
Josef Strauss Sphärenklänge, op. 235 (1868) / Hesperus-Bahnen, op. 279 (1870) / Feuerfest! (polka-française), op. 269 (1869)
Piotr Ilyich Tchaikovsky The Nutcracker Suite, op. 71a (1892): March / Final Waltz and Apotheosis / Sleeping Beauty Suite, op. 66a (1890/1899): Waltz
Jacques Offenbach American Eagle Waltz (1876)
Charles-François Gounod Faust: Concert Waltz (1859)
Johann Strauss Jr. Tik-Tak Polka, op. 365 (1874)
[playlist: trumpet tunes for a Happy 2024]
[bekijk alle toelichtingen]
05.01.2024 FLAGEY
07.01.2024 CONCERTGEBOUW BRUGGE
Niet één klassiekemuziekconcert dat zo tot de verbeelding spreekt, als het Nieuwjaarsconcert van de Wiener Philharmoniker. De pracht en praal van een tot in de opperste glans opgeblonken Goldener Saal – met bloemstukken duurder dan het gemiddelde jaarinkomen van een Oostenrijker – en de geruststellende vertrouwdheid van de onvermijdelijke bisnummers An der schönen blauen Donau en de Radetzkymars zorgen ervoor dat een miljoenenpubliek op 1 januari, om kwart over elf plaatselijke tijd, het concert meepikt via televisie. Wie het spektakel live wil beleven, telt makkelijk duizend euro neer voor een kaartje.
Met al zijn plichtplegingen lijkt het nieuwjaarsconcert misschien een eeuwenoude traditie. Maar neen, het gebruik gaat nog geen honderd jaar mee. Op 31 december 1939 werd er in de Oostenrijkse hoofdstad voor het eerst gemusiceerd om het nieuwe jaar in te luiden – meteen ook de enige keer dat het concert op oudejaarsavond plaatsvond, en niet op nieuwjaarsdag. Die datum is niet toevallig: enkele maanden eerder was immers de Tweede Wereldoorlog uitgebroken. Met dit nieuwe evenement wou nazi-Duitsland het moraal van de frontsoldaten opkrikken en in een klap ook de krijgskas aanvullen. De populaire wijsjes van Johann Strauss en zijn familieleden waren in dat opzicht ideaal om veel volk op de been te krijgen. Aan het einde van de oorlog werd het naziverleden snel weggemoffeld en is het concert onverstoord voortgegaan.
Ondanks die twijfelachtige ontstaansgeschiedenis, zijn er tegenwoordig maar weinig orkesten die niet mee op de kar gesprongen zijn. 1 januari is natuurlijk onaantastbaar, maar ook Brussels Philharmonic viert in de eerste weken van het nieuwe jaar al sinds zijn bestaan de jaarwisseling met muziek. En uiteraard zijn de sierlijke walsjes ook bij ons onvermijdelijk.
Net als het nieuwjaarsconcert zelf, is de wals als genre niet ongelofelijk oud. In Zuid-Duitsland bestonden weliswaar heel wat lokale varianten van een dans in drie tijden, waarop men zich volgens Goethe ‘walsend en rond elkaar draaiend als hemellichamen’ voortbewoog. Toch lijkt walsen in die periode vooral nog als werkwoord gebruikt. Pas aan het einde van de achttiende eeuw maakte de wals als een op zichzelf staand genre zijn opmars. Het Journal des Luxus und der Moden wijdt een artikel aan het uitgaansleven in Berlijn, daar zijn ‘walsen en niets dan walsen de laatste trend.’ Wie mee wil zijn ‘hoef alleen maar te kunnen walsen, en alles komt goed.’
Toch was er ook heel wat kritiek op de ongebreidelde zwierigheid. Door een hedendaagse bril, gewoon geraakt aan twerkende derrières, halfnaakte videoclips en zwoele heupbewegingen, klinkt het nauwelijks te geloven, maar het sierlijke gehoempapa in drie tijden dat vandaag wat démodé overkomt, was ooit het schandaal van de danszaal. Medische professionals maakten zich zorgen over het tempo waarmee de danser rondgedraaid werden. Maar het was vooral de goegemeente die die kritiek had op het ‘erotische karakter’ van de dans. Partners moesten elkaar veel te innig vasthouden, en mannen moesten de lange jurken vaak hoog optillen zodat ze in het gezwier niet op de stof zouden trappen. Dat zorgde te vaak voor aanstootgevende posities met te veel bloot vlees. In de donkere hoeken van de dansvloer ging het er soms nog veel onfatsoenlijker aan toe. Er werden pamfletten gedrukt met fulminerende titels als Het bewijs dat walsen een belangrijke bron is van de zwakte van het lichaam en de geest van onze generatie, en volgens sommige bronnen werd de wals op bepaalde plekken zelfs verboden.
Zoals dat met veel trends gaat, doofde de rage aan het begin van de negentiende eeuw al snel weer uit. Alleen de Weners bleven trouw vasthouden aan de wals. Beroemde zalen als Zum Sperl en de monumentale Apollosaal, met een parket voor zesduizend dansparen, openden in het eerste decennium van de eeuw hun deuren. Voor die aanhoudende populariteit moeten we een nieuwe generatie componisten bedanken. Figuren als Johann Nepomuk Hummel, Joseph Lanner, en het Strauss-geslacht, gingen de wals met meer sérieux behandelen. Vooral de tweede generatie Straussen, met broers Johann en Josef voorop, tilden de wals uit het ordinaire, gaven de muziek een verfijnd karakter, met oorwurmen van melodieën en inventief ritmisch spel, en maakten de wals zo het elegante boegbeeld dat het vandaag is.
Naast het walsrepertoire proberen we elk jaar toch ook wat onverwachter uit de hoek te komen. Vorig jaar stond zo het hedendaagse Prince of Clouds van de Britse componiste Anna Clyne op het programma. Dit jaar viel het oog van muziekdirecteur Kazushi Ono op het Trompetconcerto van Johann Nepomuk Hummel, om meerdere redenen ideaal nieuwjaarsvuurwerk. Mozart-leerling Hummel was, zoals hierboven al kort aangestipt, een van de pioniers die de wals populariseerde, en slaat zo netjes de brug naar de rest van het programma. Maar dit werk werd bovendien voor het eerst uitgevoerd op 1 januari 1804, meer bepaald aan het hof van prins Nikolaus Esterházy, waar Joseph Haydn muzikaal de plak zwaaide. Die bijzondere premièredatum is natuurlijk reden te meer om er 220 jaar later het nieuwe jaar opnieuw mee in te zetten.
Al overstijgt de keuze zeker en vast de historische anekdotiek. Het Trompetconcerto is ook op compositorisch vlak een bijzonder werk, omdat het een uniek instrument centraal plaatst, zeker voor die tijd. Aan het begin van de negentiende eeuw werden de belangrijkste en interessantste partijen immers vooral aan de strijkers toevertrouwd. Houtblazers traden op als ondersteuning van de melodie en de harmonie, de rol van de koperblazers was beperkt tot enkele welgemikte (ritmische) accenten. Hummel zet die geijkte ideeën hier helemaal op zijn kop. Hij plaatst een begeleidingsinstrument in het spotlicht, en geeft het intrigerende, zwierige melodieën die om een virtuoze ventielspeler vragen.
Dat het effectief om een meeslepende partituur gaat, zal iedereen die het werk een keer hoort bevestigen. Voor een deel heeft dat ongetwijfeld te maken met het materiaal waar Hummel zijn muziek op baseert. Hij gaat voor zijn noten leentjebuur spelen bij Luigi Cherubini’s opera Les Deux Journées. Hummel had zonder enige twijfel een partituur van dat werk in zijn bibliotheek staan, want in 1802 schreef hij ook al zijn Variaties op een thema van Cheubini’s Opera Les Deux Journées voor pianoforte. In het Trompetconcerto wordt de referentie niet uitgesproken, maar zijn de verwijzingen zo talrijk dat het wel om een doelbewust eerbetoon moet gaan. Bovendien was het een slimme manier van de componist om aan het edele, hoogopgeleide publiek aan het Esterházy-hof duidelijk te maken dat hij zelf mee was met de laatste trends in het muzieklandschap.
Net zoals hij ook de vinger aan de pols van de danscultuur wist te houden.